Vorige les heb je de computer de eerste instructie gegeven. Nu ga je leren hoe je de computer dingen kan laten onthouden en die dingen dan in een instructie kan gebruiken.
Om de computer dingen te laten onthouden maak je iets dat een variabele heet. Een variabele is iets van een bepaald type, bijvoorbeeld een stukje tekst of een getal, dat je een naam geeft. Deze variabele kan je daarna op een bepaalde waarde instellen die afhangt van het type. In deze les ga je een variabele maken van het type string. Dit is een soort ketting van letters: een stukje tekst.
Om deze variabele te maken zet je bovenaan in de class, tussen het eerste { haakje en de Start( ) methode, public string Bericht;. Je kan in het script ruimte maken voor nieuwe regels door op Enter te drukken. public is het bereik van de variabele. Als je dit er neerzet zorg je ervoor dat je het vanuit Unity in kan stellen. string is het type van de variabele. Bericht is de naam die je aan de variabele geeft. Het maken van een variabele is ook een instructie, dus aan het eind van de regel komt weer een puntkomma ;.
Vervang nu in de instructie die je in de Start( ) methode hebt gemaakt “Hallo” met de naam van de variabele (Bericht). Als het goed is ziet je script er nu zo uit:
Als je nu dit script opslaat en dan terug gaat naar Unity kan je in de Inspector van het Player Game Object bij het Player script component zien dat daar nu het woordje Bericht is verschenen met een vak erachter waarin je kan typen. Hier kan je nu het bericht instellen dat aan de begin van het level in de Console verschijnt.
Variabelen maak je aan voor alle dingen die je in je script wil gebruiken en die je op verschillende dingen in wil kunnen stellen. Bij de Player wil je bijvoorbeeld in kunnen stellen hoe snel de Player kan lopen en hoe hoog de player kan springen. Hiervoor moeten we variabelen gebruiken van een type dat we in kunnen stellen op getallen.
Een int (integer) kan je alleen instellen op hele getal zonder cijfers achter de komma. Een float (floating-point number) kan je wel instellen op getallen die cijfers achter de komma hebben. Omdat het belangrijk is dat je de snelheid en springhoogte precies in kan stellen gebruik je daarvoor dus een float.
Als je twee variabelen van hetzelfde type wil maken doe je dat op dezelfde regel. Je hoeft maar een keer public float te typen en daarna de namen van de variabelen met een komma ertussen. Voor de snelheid en springhoogte wordt het dus public float LoopSnelheid, SpringHoogte;. Zet dit op de regel onder de regel waar je de string variabele hebt gemaakt. In de namen van variabelen mag je nooit een spatie zetten, dus in plaats daarvan begin je elk deel van de naam met een hoofdletter.
Als je nu terug gaat naar Unity zie je in de Inspector van het Player object nu ook twee vakjes waar je een getal in kan zetten. Zet hier voor beide getallen (Loop Snelheid en Spring Hoogte) het getal 5 neer.
Als je onderdelen van een component van een Game object in je script wil gebruiken moet je in het script ook duidelijk maken dat je dat component wil gebruiken. Dit doe je ook met een variabele. In de volgende les willen we een onderdeel van het Rigidbody2D component gebruiken in de Player class, dus maken we hier ook een variabele voor met de regel public Rigidbody2D Body;. De naam van deze variabele wordt dus Body.
Je script moet er nu zo uitzien:
Deze Body variabele kan je op verschillende manieren instellen in Unity. Je kan in de Inspector de naam van het component in het vakje achter Body in het Player script component (waar nu None staat) slepen, je kan op het rondje achter dat vakje klikken en dan in de lijst die verschijnt het Player Object aanklikken of je kan het player object vanuit de Hierarchy naar het vakje slepen.
In de volgende les ga je deze variabelen gebruiken om de Player te laten bewegen met je toetsenbord! Klik hier om naar de volgende les te gaan.