In de vorige lessen heb je objecten gemaakt in Unity en daar componenten aan toegevoegd, zodat dingen kunnen bewegen en botsen. Daarvoor gebruikte je standaard componenten die bij Unity horen, zoals Rigidbody 2D en Collider 2D. Als je de objecten andere dingen wil laten doen die je zelf wilt bedenken moet je daarvoor iets maken dat een script heet.
Computers zijn aan de ene kant heel slim, want ze kunnen heel snel rekenen en ze kunnen alles doen wat je zegt. Aan de andere kant zijn ze ook heel dom, want ze kunnen alleen maar precies doen wat jij zegt dat ze moeten doen en ze begrijpen geen mensentaal zoals Nederlands of Engels, maar ze snappen alleen programmeertalen. In deze lessen ga je leren de computer te vertellen wat hij moet doen met scripts in de programmeertaal C# (C-Sharp).
Een script maak je door met je rechtermuisknop in de Assets folder te klikken, dan naar ‘create’ te gaan en dan uit de lijst ‘C# script’ te selecteren. Je moet dan de naam van je script invoeren. Noem je eerste script “Player”, omdat je dit voor de Player gaat gebruiken. Je kan dit dan naar de Inspector van je object slepen om het toe te voegen:
Je kan een script ook via de ‘Add Component’ knop toevoegen, zoals je vorige les geleerd hebt.
Dubbelklik nu op het Player script in de Assets. Een nieuw programma, Visual Studio, zal nu openen en dan zal je dit zien:
Dit is het script van de Player klasse (class). In een klasse zet je alles wat wat nodig is om datgene waar je de klasse voor wil gebruiken te laten werken. De class begint met public class Player : MonoBehaviour { en eindigt met het laatste haakje }. Het is belangrijk dat alles wat je in dit script schrijft binnen deze twee haakjes komt, anders denkt de computer dat het er niet bij hoort.
De volgende les ga je je eerste regel programmeertaal schrijven en ga je leren wanneer de computer dit uit zal voeren. Klik hier om naar de volgende les te gaan.